Maitied

 

 

Eenmaal heb ik Peter van der Velde ontmoet. Het was in 2001 bij de presentatie van het filmportret Een zacht licht en de bundel Winter op de Paaizermao.

Ik herinner me zijn zachte blik en lichte ogen. Ogen die tegelijk naar mij en in de verte keken.

 

Ik lees het gedicht Maitied.

Met zo’n titel belooft dit een romantisch en hoopvol vers te worden.

Mei. Een nieuwe lente en een nieuw geluid, vol groei en bloei.  

Leest u mee?

 

Maitied

 

Ze hadden op de deel hom vonden

't Haar altied aal zo'n stille west

Die met zien beisten en zien honden

Allein nog omslag haar in 't lest.

Hij haar zien peerd nog vouer geven

De kaalver kregen heur gerak

De törteldoef dee e nog even

Een beet'ie waoter in de bak

Doe was e hingaon... Wel zal weiten

Wat of e docht dat leste uur

Doe e daor stun onder de sleiten

Allinnig in de lege schuur

Ze hebben op de deel hom vonden

Was e 't allinnig weden mui?

De zummer was aans net begonnen

De keuningspeer stun wit van blui...

 

 

Wat een openingszin!  Die komt aan als een elektrische schok.

Een groter contrast met de titel is amper denkbaar. Dit is foute boel!

Door het dwingende ritme  blijft de regel in mijn hoofd rondspoken.

 

In zestien regels maakt Peter van der Velde de lezer deelgenoot van een tragedie.

Na de heftige start schetst van der Velde met vriendelijke taal een eenzame figuur, ‘zo’n stille’.

Ik voel meteen deernis. Die plichtsgetrouwe man. Die op het laatst zijn dieren, zijn enige gezelschap, ten afscheid gevoederd had. Bijna ritueel.

 

Doe was e hingaon

 

Wat is er gebeurd? En hoe? Nergens meldt de dichter ‘een daad’ of een sprong.

Toch zie ik van alles voor me. In zo’n ouwe schuur hangen zeker touwen...

 

Wel zal weiten

Wat of e docht dat leste uur

Doe e daor stun onder de sleiten

Allinnig in de lege schuur

 

Sleiten zijn boomstammetjes op de gebinten. Ze vormen een zoldertje voor hooi of koren.

Valt tussen de kieren een touw vast te knopen?

 

Als in een rondeel keert de hamerende eerste regel, íets veranderd, terug. Dankzij van der Veldes suggestieve taal vulden we zelf in wat zich heeft afgespeeld.

 

De slotregels geven opnieuw een contrast. Schrijnend nu: zelfs de bruidstooi van de pereboom en het vooruitzicht op zomer blijken zinloos.  Niets kon hem weerhouden zijn drang te volgen.

 

De regel De keuningspeer stun wit van blui ervaar ik tegelijkertijd wonderbaarlijk troostend.

Zou Peter van der Velde ons na lezing van het gedicht toch op meesterlijke wijze in een zacht licht willen achterlaten? Met behulp van de schoonheid van die koningspeer die zich wellicht de eenzame man herinnert en ondanks alles in de herfst vruchten zal dragen?

 

Nicolette Leenstra